top of page

DESILLUSIES

De kristallen kroonluchter lichtte op in de reep zonlicht die samen met de man met hoge hoed het lawaaiige café binnenviel. Geroezemoes in het lokaal en een laag sigarettenrook deinde boven de hoofden van het keuvelende publiek.

 

‘Ik ben dan ergens, en jij ook, en ik denk dan aan jou, maar jij niet aan mij.’

 

Soof keek me aan met schuine blik, een expressie die onaangenaam duidelijk maakte dat ze eerder aan die mogelijkheid had gedacht. Ik schrok want ik kon me nog geenszins voorstellen dat dat kon. Zij ergens, ik ergens, zonder enige verbintenis. Ik vond mezelf terug op een bedachte plek zonder Soof, die doordat het doordacht was, al even plotseling als terstond realiseerbaar bleek. Je moet als het ware ergens uitvallen om te ervaren dat je erin zit. Ik tuimelde uit onze liefde waardoor de vertrouwdheid broos werd enonzeker.

 

‘Dan denk ik later aan je en dan weet ik dat het echt was.’ Ze keek me nog altijd vanuit een hellend oogpunt aan.

‘Echt was…’ Haar woorden vermengden zich met de rook. De man met hoed liep richting de bar. Ik vroeg me af wanneer later niet meer later zou zijn en hoe waardevol de waarde van ‘echt’ dan nog zou voelen.

‘Dat weet ik, omdat je een afdruk in mijn hart hebt gemaakt.’

 

Dienden haar woorden tot troost of waren ze goedhartig bedoeld? Misschien was die afdruk als de deinende rook, vormde het slechts het residu van verbruikte consumptie. Het maakte niet uit, ik ontkwam niet langer aan de mogelijkheidsvoorwaarde van het geschetste beeld en begreep dat motregen niet uit een onbewolkte hemel neer kon dalen. Hoe had ik de wolken kunnen missen?

 

​

MANET, Edouard
A Bar at the Folies-Bergère
1881-82
Oil on canvas, 96 x 130 cm
Courtauld Gallery, London

Kennelijk had Soof er wél over nagedacht. Misschien zomaar, tijdens een namiddag op de fiets terwijl ze wachtte voor een verkeerslicht. Lichte motregen waaide schuin over daken en door straten. Druppeltjes vlijden zich neer op het donkere glas en lichtten afwisselend op in rood en groen. En Soof? Soof stond apathisch te wachten terwijl een cyclus verging zonder dat ze zich had beroerd. Het idee viel me zwaar.

 

De man met hoge hoed stond inmiddels bij de bar. Voor hem stond de barjuf met het kanten kraagje voor zich uit te staren. Mijn blik zou net zo leeg zou zijn wanneer van mijn liefde voor Soof enkel nog het afdruksel zou zijn overgebleven. Op de bar stonden delicatessen die waren omgevormd tot naamloze gedaanten. Het gezicht van de man kaatste terug via de spiegel. Ondanks snor en sikje was hij even nietszeggend als de objecten rondom die troosteloze barjuffrouw.

Het wás dus denkbaar dat Soof me voor hem zou hebben ingeruild en ik vroeg me af of het met mogelijkheden hetzelfde was als met mensen, dat enkel de hebzuchtigste wist te winnen.

 

Lethargisch staarde ik naar het beeld waarvan het perspectief niet rijmde. Onbewogen bestudeerde ik die incorrecte voorstelling en ik werd enkel nog getroost door de mogelijkheid van de aanschouwelijke veelvuldigheid. Een lichte motregen waaide schuin door mijn gedachten.

bottom of page