top of page

Sunday mornin' comin' down. Hopper, Crewdson, eenzaamheid.

  • Foto van schrijver: erikdelaporte
    erikdelaporte
  • 6 nov 2017
  • 11 minuten om te lezen

(Edward Hopper, Early sunday morning 1930)


Laatst hoorde ik weer eens dat prachtige liedje dat me altijd doet beseffen hoe kostbaar de dingen in het leven zijn die je niet kunt kopen. Gezondheid staat voorop natuurlijk, maar daarnaast zijn het in mijn ogen vriendschap, liefde en warmte die het leven zo mooi maken. De blik van je geliefde bijvoorbeeld, op een herfstige namiddag onder een waterig zonnetje. Of de hand van je maat die in je schouder knijpt wanneer er een stilte valt omdat je het even niet meer ziet zitten. Dát is waardevol. Waardevol maar breekbaar. Het frêle en kwetsbare bestaan dat juist haar betekenis laat voelen wanneer je er voor heel even uitvalt en dat soort zekerheden veranderen in bijzonderheden. Dat het zich laat gelden, omdat het helemaal niet zo vanzelfsprekend is. En ik doel niet op dat je het dan ineens maar krampachtig hoeft te omklemmen, maar wel dat je het zo nu en dan mag koesteren. Moet koesteren, misschien wel.


Met dat prachtige liedje bedoel ik "Sunday Morning Coming Down", waarvan het origineel van Ray Stevens is. Het is afkomstig van het album "Have A Little Talk With Myself" uit 1969. Een weergaloze tekst die naar mijn mening nog het best is vertaald door Kris Kristofferson, gewoonweg omdat het bij zijn versie lijkt of je zelf beleeft wat hij zingt. De man die in de ochtend wakker wordt met een kater die hij weg probeert te spoelen met een ontbijtbiertje.


'And I shaved my face and combed my hair and, stumbled down the stairs to meet the day'


Strompelend de trap af geraken om de dag in te struikelen. Eenmaal buiten in de ochtendlucht jezelf weer tegenkomen in de stille straten van de stad. Het isolement tegemoet, de afzondering die zich juist laat gelden wanneer hij in het park een vader gelukkig ziet zijn terwijl hij met zijn kleine dochtertje speelt. En hij, kijkt slechts toe omdat hem niets anders rest. Afgezonderd en ontredderd. Troosteloos. En het is dan net of je zelf door die verlaten straten strompelt, en wordt ondergedompeld in een eindeloze eenzaamheid. Dat jij daar doolt, en dat er niemand meer is die je terecht wijst en je vervolgens helpt om alles weer ten goede te keren. De hand op je schouder van die vriend, de blik in de verdunde lucht van je liefste. Dat die er niet meer zijn en dat er daarom geen zin en liefde meer ligt verscholen in de dingen die gebeuren. Kristofferson trekt je in het lied zoals je in een schilderij kan worden getrokken.



Dat eigenaardige om je afgelegen te voelen

‘Ouderdomsvlekjes. Die krijg jij ook nog wel.’ Haar stem vlakbij mijn oor. Voor de rimpels gaf ze geen verklaring. Ouderdom en vertrek leken onlosmakelijk met elkaar te zijn verbonden, maar bestonden ook naast elkaar. Ik kende de eenzaamheid die als een plaaggeest aan me bleef plakken. De werkelijkheid was gevangen door een onvervulbaar verlangen.

Ik vertelde niet waar ik aan dacht en dat durfde ik ook niet. Ik was nog nooit iemand tegen gekomen die zich in deze wereld zo verlaten voelde als ik, dus dat was op voorhand zinloos. Na een poosje liet ze mijn schouder los en haalde ze haar hand door mijn haar. Misschien heeft ze wel geweten wat er toen door mijn hoofd is gegaan maar had ze er gewoon niets over gezegd. Misschien wist ze het ook wel niet want ze vroeg alleen maar of mijn schoenen goed zaten. Eenzaamheid kon ook mooi zijn, daar zelfs mee verbonden worden, net als dat geluk en deceptie konden worden gebundeld.

Eenzaamheid

Soms bekruipt mij een gevoel van eenzaamheid, een (inmiddels) bekend doch merkwaardige gewaarwording om me van deze wereld afgesneden te voelen. Dat ik verwijderd ben van de werkelijkheid terwijl ik er toch in ronddool. Erin én eruit. Buiten, in de drukte van het bestaan dat me van alles oplegt, of ik dat nou wil of niet. Binnen in mijn veilige en warme huis, in de luwte van diezelfde wereld die daar dezelfde druk gelast, of dat in ieder geval poogt. Schreeuwende prikkels die de aandacht willen trekken, die de aandacht doorgaans weten te trekken, maar die soms ineens tegen die onzichtbare muur stukslaan die zich onverklaarbaar rondom mij heeft opgetrokken. Dat gevoel. Eenzaam en afgelegen. Het komt en het gaat.


Aanvankelijk wist ik mij daar niet zoveel raad mee. Vertwijfeld vroeg ik me af wat er gebeurde wanneer de wereld plotseling ontbloot leek, ondanks dat deze feitelijk langs me heen bleef glijden. Een vreemd verschijnsel dat me juist dan liet voelen dat ik leefde, misschien wel doordat het me buiten het bestaan positioneerde. Nu snap ik dat gelukkig, weet ik er zelfs van te genieten. De snelle wereld, de overkoepelende wereld die zich aan me opdringt. De Belevenis met een hoofdletter B. De druk die zegt dat er zoveel is te doen en dat je er niets van mag missen. Dát gevoel. Tweeslachtig, want het is mooi om te ervaren en tevens soms pijnlijk om door te komen. Maar van pijn kan je groeien en het laat je voelen dat je ertoe doet. Eenzaamheid mag er zijn, maar niet te lang. En uiteindelijk begreep ik dat de werkelijkheid soms wordt gevangen door onvervulbare verlangens en dat de eenzaamheid soms zo mooi is, dat je je ermee verbonden voelt.

'Er is niets nog maar half zo eenzaam als het geluid van de stille trottoirs tijdens een wandeling door de stad wanneer de zondagochtend zich over je uitgiet.'

Later kwam ik er achter dat ik niet de enige was die hierdoor zo radeloos is geweest. Ik had er domweg met niemand over gesproken, omdat niemand er ooit tegen mij over was begonnen. Je vreemd en afzijdig voelen, waarom zouden anderen dat ook hebben? En áls ze dat al kenden, waarom zouden zij daar dan niet over praten? Het moest iets van mij zijn en ik voelde me alleen in mijn isolement. Toch kon ik daar mee omgaan, waarschijnlijk omdat het moest. En dat lukte steeds beter. Die eenzaamheid dreef steeds makkelijker af naar de kim van mijn bestaan en bleef daar ongevaarlijk als een wolk deinend meedrijven met de dingen die ik deed en die ik meemaakte. En dan dook het weer op, en dan had ik een vriend die in mijn schouder kneep en een vriendin die mij op mijn wang kuste. En anders vluchtte ik naar de duinen om in mezelf gekeerd een wandeling te maken.


En toen, zomaar op een zondagochtend, werd ik geconfronteerd met een schilderij dat precies vertaalde wat ik voelde. Volgens mij vond ik het bladerend in een tijdschrift, The National Geographic denk ik, maar dat weet ik niet zeker. Ik zat in ieder geval te bladeren en werd getroffen door dat beeld, een donderslag bij een heldere hemel, want er werd mij voorgeschoteld wat ik voelde. Zomaar. Iemand begreep mij en die iemand wist dat gevoel ook nog eens te vertalen. Zo kwam ik voor het eerst in aanraking met Edward Hopper. En ik was trots. Trots op hem om hoe hij dat onbestemde gevoel op het doek had weten te krijgen. Ik besloot direct dat ik ooit hetzelfde moest proberen, maar dan in woorden. Ooit, later wanneer ik schrijver zou zijn.

Edward Hopper

Edward Hopper (1882-1967) schilderde in de Amerikaans realistische stijl. Hij werkte in de eerste helft van de vorige eeuw en de tijd waarin hij leefde, vertoont opvallende gelijkenissen met die van ons. Waar nu het haastige leven van het digitale tijdperk ons in de grip lijkt te hebben, was het destijds de snelle geïndustrialiseerde wereld die het tempo van het leven dirigeerde. Dat zorgde ook destijds al een overvloed van prikkels en mogelijkheden die je konden overvallen. Een oneindigheid aan gelegenheden waarbinnen je je maar staande moest weten te houden. Een wereld waarin de sociale structuur werd geprikkeld door nieuwe opvattingen en waarbinnen de grenzen van traditionele normen en sociale structuur ver naar buiten werden verschoven. Zoals nu, de tijd waarin Facebook, Instagram of Twitter je opdragen om geen moment van het leven te missen, want dan hoor je er niet meer bij. Vervreemding is blijkbaar van alle tijden. Hopper had in zijn eigen tijd al goed door dat in een overvolle wereld veel mensen juist verkeerden in isolatie. Een overkoepelend gevoel van splitsing, terwijl je het je niet kon veroorloven om stil te zitten, bang omdat je dan van alles mist.

(Edward Hopper, Excursion into Philosophie, 1959)

Het werk dat ik van Hopper zag, is dat van een kamer met een venster en een bed. Aan de muur een hoekje van een schilderij waarvan niet is te achterhalen wat erop staat, hetzelfde geldt voor het boek op het bed. De lichtval in het schilderij klopt niet. Het opgelichte vlak op de grond strookt niet met die op de muur. Zo creëert hij een onmogelijke werkelijkheid en daardoor raak je, bewust dan wel onbewust, vrijwel direct door dit werk verward. Naast die verwarring roepen de bedaarde en kalme kleuren een sfeer van eenzaamheid op, maar dat komt niet alleen door het gehanteerde kleurenpalet. Hopper heeft op het bed een man geposteerd die gekleed gaat in een pantalon, overhemd en nette schoenen. Gelaten zit hij voor zich uit te staren. Stil en afgelegen. Onbestemd. Dát gevoel. Je vraagt je direct af wat er met hem aan de hand is.


Een vrouw ligt achter hem op het bed. Zij vormt een contrast met de geklede man, want zij is half naakt en ligt waarschijnlijk te slapen. Wat hun relatie tot elkaar is, is onduidelijk en dat blijft ook onduidelijk, net als wat er in dat boek en op dat schilderij staat. Waar zijn ze? Waar kennen ze elkaar van? Waarom zijn ze daar waar ze zijn en waarom is hij gekleed en zij (bijna) niet? Hopper laat jou achter met een afgelegen gevoel vol vragen.

Vragen die opduiken uit de desolate stilte waarbinnen dit werk is geframed. En het blijft niet bij deze vragen. Op het bed ligt dat open geslagen boek. Hopper heeft niet blootgegeven om welk werk het gaat, maar de titel van het schilderij geeft wel een hint. 'Excursion into Philosophie'. Hebben we hier te maken met een filosofisch uitstapje? De onmogelijke lichtval, de onduidelijke situatie rondom de twee personen, de vreemde gelaten sfeer die Edward Hopper in ons ontsteekt. Wat is er hier aan de hand? Je wordt aan het denken gezet en daar waar je gaat nadenken, daar begint de filosofie. Als je het niet meer weet, dan moet je vragen gaan stellen.


Het is niet Hoppers schilderij geweest die mijn belangstelling in de kunst heeft gewekt, want die interesse was er al veel eerder. Die werd namelijk gewekt door Griekse tempels en Romeinse beelden die ik zag in de boeken van mijn moeder. Kunst staat voor mij in verband met het uitlokken van emoties. Het oproepen ervan, of het stabiliseren. Evenwicht herstellen of disbalans teweeg brengen. Je afvragen waarom iets is en waarom je dat mooi (of juist niet mooi) vindt. Romeinse beelden schiepen voor mij een eindeloze wereld waarin ik kon verdwalen, Griekse tempels ontstegen alles wat was vanwege hun majestueuze voorkomen. Dromen van werelden die er ooit waren geweest. Grote werelden. Kunstige werelden. Edward Hopper verdreef dat niet, duwde het niet weg naar de deinende wolk op de kim van mijn bestaan. In tegendeel. Edward Hopper verrijkte dat inzicht.


Hij wist een andere noot te kraken. Hij wist de radeloosheid omtrent mijn gevoel van eenzaamheid een zet in de goede richting te geven. In zijn werk deint diezelfde onwerkelijke desolate sfeer. Er heerst ialtijd een psychologische spanning, het gevoel van samenzijn, maar je toch alleen voelen, precies die gewaarwording die mij soms zo kon plagen. Op zondagochtend, maar ook op de andere dagen van de week. Ook Hopper roept schoonheid en pijn op, maar wel met een andere intentie. Bij Hopper val ik niet terug op handhaving of stabilisatie, maar wordt ik geraakt in de herkenning. Je bent samen, maar alleen. De afstand naar de ander blijft altijd bestaan en het weerspiegelt de eeuwige kloof tussen het ik en de wereld. De mensen in Hoppers werk lijken nooit gelukkig te zijn, maar toch zet hij ze zo neer dat ik het schilderij wel binnen zou willen duiken, zo mooi weet hij dat gevoel te vertalen. Geluk en deceptie, dat wat vaak naast elkaar bestaat, maar soms ook in elkaars verlengde ligt. Het geïsoleerde individu dat centraal staat, dat zelfs contactarm is in het bijzijn van andere personen, in dezelfde ruimte nota bene, en vaak ook nog in lichamelijk contact. In Hoppers beelden is er altijd sprake van een buitenwereld, maar daar lijken die personen, die ronddolen in hun binnenwereld geen deel van uit te maken. Alsof ze in zichzelf zijn gekeerd. Alsof die buitenwereld er niet meer is, maar er wel degelijk toe doet.

Gregory Crewdson

Dat idee herken ik ook in de foto's van Gregory Crewdson (1962 - heden), een kunstenaar uit New York. Hij werkt met een soort van tableaux vivants, in scene gezette voorstellingen met daarin 'afgelegen' personen die hij nauwgezet heeft gesitueerd en theatraal heeft belicht. Het tegenovergestelde dus van de vue instantané, waarover ik heb geschreven in mijn blog over de schijn en de werkelijkheid. Het gaat bij Crewdson niet om het toeval of het juiste moment, het gaat om een gevoel dat hij wil vertalen. En om dat te bereiken, laat hij niets aan het toeval over. Net als bij Hopper. Bij Gregory en Edward is het de schijn die de werkelijkheid bedriegt, maar deze daardoor juist bloot weet te leggen. Ze weerspiegelen alledaagse vertrouwde beelden die zo uit het leven gegrepen lijken te zijn, maar die wel een gevoel van vervreemding oproepen. Juist omdat ze zo banaal zijn, triggeren ze de aandacht. Ook bij Crewdson zie je mensen die ontkoppelt lijken te zijn van de onmiddellijke actualiteit.

(Gregory Crewdson, Mother and Daughter 2014)

Gedramatiseerde portretten van 'normale' mensen die zichzelf hebben verloren in hun gedachtegangen, geïsoleerd en ontoegankelijk, zowel voor elkaar als voor de kijker. Rijk gedetailleerd maar nietszeggend. Een normale woonkamer, een venster die het binnen en buiten benadrukt en alledaagse spullen die horen bij de alledaagse realiteit. En altijd weer diezelfde vraag; wie zijn de personen waar ik naar kijk, en wat is er aan de hand? Wat heeft ze tot hun situatie geleid, en wat zal er daarna gebeuren? Vragen waarover je na blijft denken, omdat er nooit uitsluitsel is of in ieder geval, nooit een eenduidig antwoord. Waarom ligt de moeder bij de dochter op schoot? Waar kijken ze naar en waar denken ze aan? Waarom staat de deur open, terwijl het buiten zo koud is? Van wie zijn de voetafdrukken in de sneeuw. Die twee vrouwen, ze lijken verdrietig en in zichzelf gekeerd, maar is dat ook zo? Precies die psychologische spanning als die bij Hopper, het samenzijn in een isolement, in één ruimte, in elkaar aanraking.

Overbrugging van de onoverbrugbare kloof

Ik keer terug naar de stille straten uit de van het countryliedje van Ray Stevens. Ik keer terug naar de zondagochtend waar die desolate man vertwijfeld zijn weg probeert te vinden door de verlaten straten van de stad. De gezinnen binnen, samen in hun geluk. Het eenzame individu daarbuiten gesloten, letterlijk, onderdeel van dezelfde maatschappij, maar afgesneden daarvan. De onoverbrugbare kloof tussen het individu en zijn medemens die toch nog is te overbruggen via de verbeelding. Door de beelden van Edward Hopper en Gregory Crewdson, of door een simpele song. Soms is het mooi om je eenzaam te voelen, maar vaak is het verschrikkelijk. Bij Kris Kristofferson is het verschrikkelijk, en juist daarom zo herkenbaar. Geïsoleerd zijn in een volle maatschappij, het gebeurt, nu op dit tijdstip, ver weg en om ons heen. En ik wil daarop aansluiten met een citaat uit mijn roman Meden Agan, die ik in voorjaar van 2018 verwacht te presenteren. Een voorproefje. Een stukje dat aansluit bij het gevoel van eenzaamheid en de toon (en tekst) uit het liedje.

Toen hij de Rue de Vaugelas in sloeg, lachte hij tevreden, omdat hij had het toch maar mooi voor elkaar had gekregen. Er was niet veel om trots op te zijn, maar er was toch nog iets. Hij keek naar de ruwe lijnen aan de binnenkant van zijn hand, de palm die een onderdeel van de hoorn des overvloeds was geweest, gevuld met glazen vol stroperige drank. Nooit stopte het. Nooit. Nooit voordat hij hier was neergestreken. Ooit had hij hier de weg niet gekend, maar inmiddels liep hij op de automatische piloot van de Vaugelas naar de Carnot. Hij had geen oog meer voor de mooie stad die in aanvankelijk zo imponerend was geweest. De esthetiek die maakt tot wat ze is. Een frêle en kwetsbare gestalte, eenzaam in een decor van een zon die verdrinkt in de eindeloze zee, ongrijpbaar en onaantastbaar. Maar de meeste dingen wennen. De route naar Chez Moi was een routinewandeling geworden. Zijn handelingen waren niet dwangmatig, maar voor de orde leek het noodzakelijk om ze in een vaste volgorde te voltooien. Vlak voordat hij bij het plein was, stak hij nog een tweede sigaret op.

In mijn volgende blog zal ik verder uitweiden over Hopper, Crewdson en het Amerikaans realisme, want er is nog zoveel te vertellen. Bijvoorbeeld over Hoppers' schilderij van de Nighthawks, of over de Twilightreeks van Crewdson, want ook daarover is er nog zoveel te vertellen. Voor nu hoop ik dat ik je heb geïnspireerd en dat je je niet al te eenzaam hoeft te voelen. En als dat wel het geval is, dan weet je in ieder geval dat je niet alleen bent.

 

Kijk ook eens op Telefoonhoesjestore.nl, een webwinkel die is gespecialiseerd in verschillende maten, designs en kleuren telefoonhoesjes, tablethoezen en accessoires voor zowat bijna elke smartphone, zoals het hoesje voor de iPhone 8 Plus of voor de Samsung Galaxy S8. Ook met kunstprints.

 
 
 

Comments


Erik de la Porte
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page